To be going to

Iets van plan zijn of iets voorspellen: be going to

 

Als je iets wilt voorspellen (It’s going to rain) of als je een plan hebt voor de toekomst (I’m going to see a play), dan gebruik je be going to.

In het Nederlands wordt vaak ga/gaat/gaan gebruikt: Het gaat regenen.

Zo maak je be going to:

am/is/are + going to

 

–> It’s going to rain.

In het kort

am/is/are going to wordt gebruikt:

als je een voorspelling wilt doen als je van plan bent iets te gaan doen

 

Vraagwoorden

De vragende voornaamwoorden of vraagwoorden (interrogative pronouns) gebruik je om iets te vragen. In de Engelse taal kennen we de volgende vragende voornaamwoorden: what, where, when, who, which, why en how.

Maar wanneer gebruik je welk vragend voornaamwoord?

De vragende voornaamwoorden of vraagwoorden (interrogative pronouns) gebruik je om een vraag te stellen. In de Engelse taal kennen we de volgende vragende voornaamwoorden:

- what             wat?
- where           waar?
- when            wanneer?
- who              wie?
- which           welke?
- why               waarom?
- how              hoe?

Present simple vs Present continuous

Present simpleWordt gebruikt als iets een gewoonte of een feit is of als iets regelmatig (niet) gebeurt. In het laatste geval komen vaak woorden voor als usually, often, always, never, sometimes voor in de zin.

 

Hoe maak je dit?

Bij de present simple denk ik aan de

Shit-regel

 

Present continuous

Wordt gebruikt als iets nu gebeurt

  1. iets in de nabije toekomst plaats vindt
  2. je je ergert aan iets dat vaak gebeurt; vaak staat daar het woord always bij

 

Hoe maak je dit?

Je moet het altijd maken in 4 stappen

Stap 1:  De persoon

Stap 2:  am,is, are

Stap 3: ww

Stap 4: ing

Can/Could

 

Uitdaging

Can en could zijn twee hulpwerkwoorden (modals) die veel worden gebruikt in de Engelse taal. In dit onderwerp bespreken we can en could: wat betekent het, wanneer moet je ze gebruiken en hoe ziet de vervoeging van deze werkwoorden eruit?

Methode

Can en could zijn twee hulpwerkwoorden.

  • I can = ik kan
  • You can = jij kan/kunt
  • We can = wij kunnen

  • I could = ik kon / ik zou kunnen
  • You could = jij kon / jij zou kunnen
  • We could = wij konden / wij zouden kunnen

Je gebruikt can dus om te zeggen dat je iets kunt:

  • I can jump over that fence.
  • Chris can tell you what to do.

Als je iets beleefd wilt vragen, dan gebruik je could:

  • Could you give me the sugar, please?
  • Could I play that guitar for a second?

Verder gebruik je could als je wilt zeggen dat je iets kon (verleden tijd) of als je specifiek wilt zeggen dat je iets 'zou kunnen'.

 

Omdat can en could hulpwerkwoorden zijn:

  1. staan ze altijd vooraan bij vragen.
  2. krijgen ze de vorm can't en could not / couldn't in een ontkennende zin.
 

 

 

  Vuistregels

  • Je gebruikt can om te zeggen dat je iets kunt

  • Je gebruikt could als je:
    • iets beleefd wilt vragen
    • wilt zeggen dat je iets kon (verleden tijd)
    • specifiek wilt zeggen dat je iets zou kunnen

 

Maak jouw eigen website met JouwWeb