Future: will / shall + hele werkwoord

 

 

De future, oftewel de toekomende tijd, gebruik je wanneer je iets wil vertellen over iets dat in de toekomst gaat gebeuren. Er zijn twee vormen van de future, namelijk to be going to en will (shall). Op deze pagina leer je wanneer je de future met will gebruikt.

Will gebruik je wanneer je een belofte maakt over iets dat je gaat doen: I will clean my room tomorrow.                            In dit geval bedenk je spontaan dat je morgen je kamer op gaat ruimen, bijvoorbeeld omdat je net gevraagd is wanneer je dat gaat doen.

Je kan will ook gebruiken wanneer je een voorspelling doet, zonder dat je bewijs hebt: I think it will snow tomorrow.      Je hebt hiervoor geen bewijs en je gokt dat het morgen gaat sneeuwen.

 

Bevestigende zinnen                   Ontkennende zinnen                                      Vragende zinnen

I will / shall play football              I will not / won't play football                         Shall I play football?

you will play football                     you will not / won't play football                    Will you play football?

he/she/it will play football           he/she/it will not / won't play football             Will he/she/it play football?

we will / shall play football          we will not / won't play football                      Shall we play football?

you will play football                    you will not / won't play football                     Will you play football?

they will play football                   they will not / won't play football                    Will they play football?

 


Adverbs or adjectives

Wanneer gebruik je een bijwoord of bijvoeglijk naamwoord?

 

1.          Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.

             Vb.          A beautiful car. ("beautiful" zegt iets over "the car".

 

             Een bijvoeglijk naamwoord gebruik je ook na vormen van de werkwoorden:

             be

             sound

             taste

             smell

             look

             feel

 

             Vb.          He looks beautiful. ("beautiful" zegt iets over "looks".)

2.          Een bijwoord zegt iets over alle andere werkwoorden.

             Vb.          Madonna sings beautifully. ("beautifully" zegt iets over "sings".)

             Een bijwoord zegt ook iets over een ander bijwoord.

             Vb.          She sings really beautifully. ("really" zegt iets over "beautifully"

                                                                            en "beautifully" over "sings".)

 

Hoe maak je een bijwoord?

 

1.          Je zet achter het bijvoeglijk naamwoord ly.

             Vb.          wonderful -- wonderfully

2.          Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op y dan wordt dit ily.

             Vb.          easy -- easily

3.          Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op le dan wordt dit ly.

             Vb.          terrible -- terribly

4.          Eindigt het bijvoeglijk naamwoord op ic dan wordt dit ically.

5.          Sommige bijvoeglijke naamwoorden hebben geen aparte vorm voor het

             bijwoord.

             Vb.          fast -- fast

                            long -- long

                            hard -- hard

6.          Onregelmatig.

             Vb.          good -- well


(voltooid deelwoord)

Je gebruikt de present perfect om aan te geven dat iets in het verleden begonnen is en;

- nu nog steeds zo is

-nu het resultaat nog merkbaar is

 

Je maakt de present perfect zo

 

(persoon) + (have/has) + (3e rij of ww-ed)

 

* Bij shit woorden gebruik je has

Bij de andere personen gebruik je have

* Bij onregelmatige ww gebruik je 3e rij

Bij regelmatige werkwoorden gebruik je ww+ed

Maak jouw eigen website met JouwWeb